Planetenstraat
Raadsbesluit van 3 april 1977 De grote Poolse geleerde Nicolaus Copernicus stelde in 1543 vast dat de Aarde niet het centrum van het heelal was, maar, net als de andere tot dan toe bekende planeten, een baan om de Zon beschreef. Deze theorie, bekend als het data-start="295" data-end="311">heliocentrisme, vormde een breuk met het heersende wereldbeeld. Het Vaticaan, dat tot dan toe met klem had beweerd dat de Aarde het middelpunt van het heelal was, verzette zich fel tegen deze nieuwe leer en bleef vasthouden aan de geocentrische visie. Geloof en wetenschap botsten op dit punt, waarbij de wetenschap ondergeschikt werd gemaakt aan de kerkelijke dogmatiek. Naarmate de ideeën van Copernicus breder werden geaccepteerd en verder werden uitgewerkt door andere astronomen, ontstond een definitie voor planeten: alle met het blote oog of met behulp van telescopen waarneembare hemellichamen, met uitzondering van de sterren. Deze definitie is in de loop der tijd verfijnd. Tegenwoordig verstaan we onder planeten de hemellichamen in ons zonnestelsel (zonder hun manen) die in een cirkel- of ellipsvormige baan om de Zon draaien, een min of meer bolvormige gedaante hebben en zelf geen licht produceren, maar slechts het zonlicht weerkaatsen. Tot voor kort telde ons zonnestelsel negen planeten. In volgorde van toenemende afstand tot de Zon waren dat: Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus en Pluto. Ze worden onderverdeeld in binnen- en buitenplaneten. De buitenplaneten bevinden zich buiten de planetoïdengordel en omvatten de gasreuzen Jupiter en Saturnus, de ijsreuzen Uranus en Neptunus en enkele dwergplaneten. De binnenplaneten, die zich binnen de planetoïdengordel bevinden, zijn Mercurius, Venus, Aarde en Mars. Door een herclassificatie van de Internationale Astronomische Unie werd Pluto in 2006 van de lijst met planeten geschrapt en ondergebracht bij de dwergplaneten of planetoïden. Daarnaast bevinden zich in ons zonnestelsel talloze asteroïden die tussen de binnenplaneten door in een baan om de Zon bewegen. Het onderscheid tussen dwergplaneten en asteroïden is als volgt: dwergplaneten zijn min of meer bolvormig, terwijl asteroïden doorgaans een grillige vorm hebben en aanzienlijk kleiner zijn. Halverwege de jaren negentig werden de eerste planeten buiten ons zonnestelsel ontdekt. Deze zogenaamde data-start="2374" data-end="2387">exoplaneten kunnen alleen met uiterst geavanceerde technieken worden waargenomen. Inmiddels zijn er al meer dan zevenhonderd geïdentificeerd. Tot slot: ons zonnestelsel blijkt aanzienlijk drukker bevolkt met zowel bolvormige als grillig gevormde hemellichamen dan lange tijd werd gedacht. En dan te bedenken dat elke ster aan het firmament in feite een Zon is.