De freule Van Dorth
Ongetwijfeld de beroemdste (en beruchtste) bewoonster van de havezate Harreveld was freule Judith van Dorth.
Ze woonde op de havezate van 1789 tot 1799 met haar broer en vader.
Tijdens de Bataafse Republiek (1795-1801), toen de Fransen feitelijk de baas waren in Nederland, bleef zij fel Oranjegezind.
Tijdens een mislukte opstand in 1799 had ze een actieve rol. In Lichtenvoorde liepen de gemoederen tijdens de opstand hoog op. Twee vurige patriotten ‘de twee Resink jongens’, daagden de Oranjegezinden met het mes in de hand uit. De schermutselingen begonnen op straat maar werden voortgezet in De Reizende Man, een logement midden op de Markt. Daar loopt het helemaal uit de hand. Een van de twee broers, Frederik Resink, wordt met een mes in de nek gestoken, strompelt naar de voordeur en roept: “Mijn God, ik ga capot!”.
Het zijn inderdaad zijn laatste woorden. De freule Van Dorth wordt voor haar aandeel aan de opstand opgepakt en wordt door een Bataafse rechtbank ter dood veroordeeld. Bij haar executie gaat van alles mis. Zo wordt ze, na de schoten van het vuurpeloton, in een klaarstaande kist gelegd. Ze blijkt echter nog niet dood, want ze steekt ineens haar arm omhoog. Van dichtbij krijgt de freule het genadeschot. Daardoor vliegen haar kleren in brand. Met het water uit een nabije sloot moet het vuur geblust worden. Haar executie is het enige doodvonnis op politieke gronden dat uitgesproken en uitgevoerd is tijdens de Bataafse Republiek. Nadat de Fransen in 1813 uit ons land verdreven zijn, wordt de freule postuum een verzetsheldin. In de 19e eeuw komt haar verhaal in menig geschiedenisboek voor.