Voor 1900 werd het product melk veelal voor eigen consumptie gebruikt of verkocht. Dit laatste voor zulke lage prijzen, dat de opbrengsten bijna nihil waren. In Nederland ontstonden rond 1880 steeds meer coöperatieve landbouworganisaties en werden er gerichte bijeenkomsten georganiseerd met als doel de melkproducten te verbeteren. Hierdoor kwam men tot de oprichting van zuivelfabrieken waardoor de bereiding van boter en kaas op de boerderijen zelf sterk afnam.
Rond de eeuwwisseling begon men ook in Lichtenvoorde te praten over de oprichting van een coöperatieve zuivelfabriek. Op 17 mei 1900 werd er bij kastelein Kothuis een vergadering belegd, waarbij men de aanbesteding van de nieuwe zuivelfabriek besprak. Hierbij ging het om een bedrag van f. 26.086,66. Voor de vorming van het kapitaal waren de boeren verplicht een obligatie te nemen van f. 25,-- per koe. Voor een boer die vier koeien had betekende dit een investering van f. 100,--. Op deze vergadering, waar zo'n 100 leden aanwezig waren, werd de heer L. Ketelaar gekozen voor de functie van directeur.
Op 21 november 1900 werd de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek "Lichtenvoorde" in werking gesteld. Bij benadering leverden 150 leden op deze dag zo'n 4500 liter melk af. Op 10 januari 1901 kregen de boeren voor het eerst melkgeld uitgekeerd. Hierbij ging het om f. 4,00 per 100 liter melk. Zo werd al gauw duidelijk dat deze Coöperatie een goede investering was gingen steeds meer boeren over op "bussenmelk". Bovendien konden de kleine boeren hun inkomen wat opkrikken met het aannemen van melkritten. Zo stond in de agrarische gemeenschap van Lichtenvoorde, de kerkdorpen Harreveld, Zieuwent, Vragender, Lievelde en Ruurlo met Mariënvelde, de "Botterfabriek" al gauw centraal.
Het product van Lichtenvoorde heeft een uitstekende naam opgebouwd in de loop van die jaren en werd met vele prijzen bekroond, onder meer te Londen, Brussel, Gendt en Parijs. Bovendien ontving de fabriek het zeldzame predicaat "hofleverancier". Aan de gevel prijkte het koninklijk wapen.
Vanaf 1920 is veel heide en bosgrond ontgonnen tot weidegrond en akkers. De melkproductie steeg en de kwaliteit van de melk werd steeds beter, dat wil zeggen dat door het gebruik van fokstieren de veestapel verbeterde en hiermee het vetgehalte van de melk steeg. De veeziektenbestrijding werd geregeld in de Veewet van 1920. Toezicht hierop geschiedde door de veeartsenijkundige dienst, de bestrijding zelf door dierenartsen.
Bij de Coöperatie stond de kwaliteit van het product uiteraard ook centraal en om die te verbeteren kregen de boeren goede voorlichting over de maatregelen die genomen moesten worden met betrekking tot de hygiëne bij het melken, het koelen van de melk en het schoon- maken van de bussen. Ook werd er voorlichting gegeven over zaken als de samenstelling van het koeienvoer, de inrichting van de stallen en de stamboekregistratie. Hiervoor werd de Centrale Fokvereniging "Lichtenvoorde" en de Vereniging voor K.I. "Nieuw Leven" opgericht.
Boeren die meer dan drie koeien hadden, waren aangesloten bij de Fok- en Controlevereniging. Deze vereniging werd opgericht in 1947 en had als doelstelling o.a de melk te onderzoeken op vetgehalte en de resultaten hiervan in kaart te brengen. De administratie hiervan gebeurde op de fabriek. In de jaarverslagen worden de leden die melk in klasse I leverden bij naam genoemd. Dit om anderen te motiveren. In 1949 werd de betaling van melk naar kwaliteit verplicht gesteld door de overheid.
De Vereniging voor KI "Nieuw leven" had als doelstelling de veestapel te verbeteren. Deze werd in 1946 opgericht en in 1956 beschikte "De K.I." over elf stieren.
In 1948 werd de Stichting Centrale Kaasfabriek opgericht. Deelnemers waren de fabrieken van Lichtenvoorde, Beltrum en Winterswijk. In 1951 werd deze fabriek in werking gesteld. Op deze vergadering werd tevens besloten dat de fabriek moest worden uitgebreid met gebouwen voor het ontvangen, bewaren en het verwerken van melk tot boter en andere melkproducten. Ook werd er kantoorruimte en een ruimte voor het laboratorium bijgebouwd. Deze gebouwen werden aanbesteed voor een bedrag van f. 559.132,-- en gegund aan de Fa. J.B. Post te Lichtenvoorde.
Met stille trom kwam de melktank binnen. In 1962 begon de MOC (Melk Onderzoek Centrum) in Wageningen een proef met een uit Amerika geïmporteerde tank. Vrijwel geen enkele veehouder had in de gaten dat vijftien jaar later een hevige "tankoorlog" zou losbranden, die uiteindelijk niet alleen de bussen van het erf verdreef, maar ook een groot aantal veehouders deed stoppen (de blijvers en de wijkers). Als gevolg van de invoering van de tanks, moest een aantal zuivelfabrieken sluiten.
In 1978 werd de Stoomzuivelfabriek "Lichtenvoorde", inmiddels onderdeel van Coberco, gesloten en het personeel overgeplaatst. Achtenzeventig jaar lang was er bedrijvigheid, in en rondom de "Botterfabriek". Nu herinnert alleen de voormalige directeurswoning nog aan de tijd van weleer, van de traditionele melkhouderij en zuivelbereiding met veel handwerk en ouderwetse werkmethoden, een tijd waarin er op de boerderij meerdere mensen primitief en knus samenwerkten, zij aan zij.