In 1994 voerde de Archeologische Werkgroep Lichtenvoorde (AWL) een opgraving uit bij de Johanneskerk in Lichtenvoorde.
Dit onderzoek was een vervolg op eerdere archeologische waarnemingen en had als doel meer te weten te komen over de fundering van de kerk en mogelijke sporen van een oudere kapel.
Uit historische documenten was bekend dat de eerste kapel van Lichtenvoorde in 1496 werd gebouwd in opdracht van Frederik van Bronkhorst, heer van Lichtenvoorde.
Lange tijd bleef het onduidelijk waar deze kapel precies had gestaan, maar tijdens de opgraving kwamen verrassende ontdekkingen aan het licht die de geschiedenis van de kerk en haar voorganger tastbaar maakten.
Tijdens de opgraving werd onder de fundering van de huidige kerk een oudere muurstructuur aangetroffen. Dit was het definitieve bewijs dat de Johanneskerk is gebouwd op de fundamenten van de oorspronkelijke kapel.
De kapel was gewijd aan Sint Antonius Abt en werd vermoedelijk gebouwd uit baksteen, wat destijds nog ongebruikelijk was voor kleinere religieuze gebouwen. De opgraving onthulde meerdere steunberen, die deel uitmaakten van de kapel. De oriëntatie van deze structuren week af van die van de huidige kerk, wat suggereert dat de oorspronkelijke kapel evenwijdig aan de voormalige kasteelgracht was gebouwd in plaats van in de gebruikelijke oost-west richting. Naast de funderingsresten werden verschillende objecten gevonden die een beeld schetsen van het gebruik van de kapel.
Fragmenten van middeleeuws aardewerk en een melkteil van grijsbakkend keramiek werden aangetroffen, evenals resten van leer, mogelijk afkomstig van een foedraal. Dit zijn de oudst bekende leerresten uit de gemeente Lichtenvoorde. Bij het uitgraven van de toren werd een gotisch zandstenen raamfragment gevonden. Hoewel het niet exact gedateerd kon worden, wordt aangenomen dat dit afkomstig is van de oorspronkelijke kapel of een vroege bouwfase van de Johanneskerk.
Tijdens het onderzoek werden ook menselijke resten gevonden, wat erop wijst dat de directe omgeving van de kerk eeuwenlang als begraafplaats heeft gediend.
Een bijzonder vondst was een goed bewaarde schedel met een opvallende groene oxidatieband. Dit wees erop dat de overledene een zogenaamd "dodenmutsje" met metalen borduursel droeg, wat destijds gebruikelijk was voor vrouwen die met bedekt hoofd werden begraven. Uit een kleipijpfragment dat bij de schedel werd gevonden, kon worden afgeleid dat de begraving vermoedelijk in 1742 had plaatsgevonden. Dit werd bevestigd door het begrafenisboek van de Johanneskerk, waarin meerdere overlijdens in dat jaar zijn geregistreerd.
>>>>Literatuur:
>>>>Nijs, G., De Kapel, in de Lichte voorde nr. 33, pag. 9