Gemeentelijk monument Sint Bonifatiuskerk te Lichtenvoorde
De r.-k. St. Bonifatiuskerk werd in 1912-1913 gebouwd aan de Rapenburgsestraat op de plaats van een in 1819 gebouwde en in 1912 gesloopte waterstaatskerk. Later werd naast de nieuwe kerk een pastorie gebouwd. De architect van het geheel was Wolter te Riele, ontwerper van kerken in neogotische stijl. Pastoor Thomas Sanders was de bouwpastoor en de aannemer was de firma Jansen en van Vilsteren uit Zwolle. De kosten inclusief toren bedroegen f 67.500,-. De kerk had 981 zitplaatsen. Op 26 augustus 1913 werd de kerk ingewijd door de aartsbisschop van Utrecht mgr. H. van de Wetering.
Na de inwijding van de kerk moest er nog een termijn betaald worden aan de aannemer. Omdat nog niet alles opgeleverd zou zijn, weigerde de pastoor de betaling op advies van de architect. Aannemer Jansen kreeg echter de sleutels in handen van de reeds ingewijde kerk. Op vrijdagmiddag 19 september 1913 plaatste hij op het kerkplein een bord ‘Verboden toegang art. 461’ en sloot hij de deuren af. Juist op die vrijdagmiddag zou de deken de kerkklokken wijden. Er werd daarom een zijdeur opengebroken. Maar godsdienstoefeningen konden niet plaatsvinden. Bij afwezigheid van de pastoor hebben de kerkmeesters later de al dan niet terecht verlangde som alsnog betaald.
Van oudsher behoorde Lichtenvoorde kerkelijk tot Groenlo. Er was sinds 1444 wel een kapel in Vragender – de bekende ruïne in Vragender - maar dat is nooit een volwaardige kerk geweest. Voor begrafenissen en kerkelijke hoogtijdagen, moest men nog steeds naar Groenlo. In 1496 werd een nieuwe kapel gebouwd in het plaatsje Lichtenvoorde. Aan het eind van de 16e eeuw werd Lichtenvoorde, vanwege oude rechten, in bezit genomen door het prinsbisdom Münster. In 1616 werd de Münsterse bezetting uit Lichtenvoorde verdreven en ging Lichtenvoorde deel uitmaken van het calvinistisch-protestantse Gelderland. De kapel werd in gebruik genomen door de calvinisten. Die kapel werd gesloopt in het midden van de 17e eeuw toen, ongeveer op de plek van de kapel, de huidige protestantse Johanneskerk gebouwd.
Tot aan de Bataafse Revolutie in 1795 bleven katholieken in Nederland achtergesteld bij de protestanten en waren de plaatselijke kerkgebouwen in gebruik voor de protestantse eredienst. De katholieken in Lichtenvoorde waren na 1616 gedwongen om elders ter kerke te gaan. De meesten gingen naar Zwillbrock of naar de Kreuzkapelle in het Münsterland. Later bouwde pastoor Henricus Silvolt (1678-ca. 1702) een kapel bij zijn huis in Lichtenvoorde, waar de mis gevierd kon worden. Pastoor Rutger te Welscher (1732-1761) bouwde nog later een 'strooien kerk', een schuur met een strooien dak, bij zijn huis op het Rapenburg.
Na de Bataafse revolutie waren alle kerkgenootschappen gelijkgesteld. De nieuwe centrale overheid heeft zich toen beijverd om ongelijkheden uit het verleden te herstellen. Zij deed dit onder meer door de bouw van nieuwe kerken. Waterstaatskerken zijn kerken die in die jaren werden gebouwd met steun van de landelijke overheid en veelal naar een ontwerp van Rijkswaterstaat. In 1819 werd onder pastoor Johannes Henricus Westerman (1805-1823) een waterstaatskerk gebouwd naar ontwerp van de Arnhemse architect Van Waaijen. Met deze neoclassistische waterstaatskerk had de overwegend rooms-katholieke bevolking van Lichtenvoorde weer een eigen rooms-katholieke kerk, die in 1912 plaats zou maken voor de huidige Bonifatiuskerk.
Kerk en pastorie zijn aangewezen als gemeentelijk monument.