Rietgors
Rietgors
B en W-Besluit van 23 januari 2006
De Rietgors >>Emberiza schoeniclus) is een zaadetende zangvogel met een lengte van ongeveer 15 centimeter. Hoewel rietgorzen tot de standvogels worden gerekend, trekken grote groepen in het najaar naar het zuiden van Europa. Vogels die in Noord-Europa hebben gebroed, trekken zuidwaarts, terwijl sommige in zachte winters in Nederland overwinteren.
Het mannetje van de rietgors is te herkennen aan zijn zwarte kop, een witte kraag om de nek en een witte streep die van de snavel via de keel naar de kraag loopt. De borst en buik zijn wittig. In de winter verliest het mannetje zijn scherpe zwarte tekening, waardoor hij soms wordt verward met een mannetje huismus.
Het wijfje heeft het hele jaar door hetzelfde verenkleed en is nog moeilijker te onderscheiden van haar soortgenote, de huismus. Het kleine verschil zit in de borst en buik: bij de rietgors zijn deze vaalwit tot roomkleurig, met bruine lengtestrepen.
Rietgorzen komen veel voor in rietvelden en moerassen, maar ook in rietkragen langs bredere sloten. Daarnaast voelen ze zich thuis in gebieden met een lage vegetatie en natte poldergebieden, zoals de Oostvaardersplassen. Ze nestelen bij voorkeur in lage begroeiing, dicht bij water.
Een nest bevat meestal vier tot vijf eieren, die door beide ouders worden uitgebroed. Dit proces duurt 12 tot 14 dagen. De jongen vliegen na 10 tot 13 dagen uit.
Kenmerkend voor de rietgors is de zanghouding van het mannetje: hij zingt meestal vanaf de top van een boom, struik of rietstengel.