Leer en Fabrieksarbeidersbond St Willibrodus
In de vergadering van 10 juli 1916 stemde het hoofdbestuur van de R.K.W.V. in met de oprichting van een lederbewerkersvakbond binnen de Werkliedenvereniging Lichtenvoorde.
De oprichtingsvergadering vond op 31 juli 1916 plaats en werd geleid door de heer Froudes, bondsambtenaar van de Nederlandse Arbeidersbond voor Lederbewerkers St. Crispijn.
Het eerste bestuur bestond uit J. Lurvink (voorzitter), A. Hund (penningmeester) en H. Olijslager (secretaris).
Als eerste adviseur werd pater Didacus Goldenberg aangesteld. De bond begon destijds met 41 leden.
De lonen voor leerbewerkers lagen toen tussen de 10 à 12 gulden per week. Men werkte zes dagen per week, twaalf uur per dag.
Binnen één jaar wist men al veel te bereiken, zoals loonsverhogingen, kindertoeslag en een vrije zaterdagmiddag na 5 uur.
In de jaren 1920 en 1921 nam de werkloosheid onder schoenmakers en leerbewerkers enorm toe.
Landelijk gezien was in 1921 60% van de leden van de bond werkloos.
Ondanks verlaging van de uitkering ging er per maand 80.000 gulden aan uitkeringen de deur uit.
In de loop van 1922 kwam de bodem van de werklozenkas in zicht.
De overheid moest bijspringen en de uitkeringsvoorwaarden verslechterden.
De lederbewerkersbond kon het niet meer aan, en in april 1923 werden de uitkeringen stopgezet en moesten de werklozen naar de steun.
Vanaf begin 1924 voerde de lederbewerkersbond fusiebesprekingen met St. Willibrordus, de R.K. Fabrieksarbeidersbond.
Het sterk verminderde ledental had het zelfstandig bestaansrecht van de bond aangetast, en dit was niet meer af te wenden.
Op 1 juli 1924 was de fusie een feit en hield de R.K. Lederbewerkersbond op te bestaan. De bond ging verder in de fabrieksarbeidersbond St. Willibrordus.
Voor meer informatie verwijs ik u naar het boek 'Eendracht Maakt Macht: 100 jaar vakbeweging in Lichtenvoorde'.