1000 jaar Lichtenvoorde
Van alle feesten die Lichtenvoorde in deze eeuw heeft gekend, is dat van het 1000-jarig bestaan bij veel mensen het beste bijgebleven. Niet alleen omdat het een uitbundig feest is geweest, maar vooral omdat nadien de vragen zich ophoopten of het dorp inderdaad wel duizend jaar bestond.
Bij de viering van de bevrijding in 1945 was het oud-burgemeester A.J. van Laar die zijn oud-inwoners erop attent maakte dat Lichtenvoorde mogelijk 1000 jaar bestond. Aangezien dit kort dag was, werd besloten dit in 1946 te vieren.
Dat het voor die tijd een uniek feest was, blijkt wel uit het feit dat Lichtenvoorde negen dagen in het teken stond van cultuur, historie, landbouw en nijverheid.
Voor deze viering werd een Algemene Feestvereniging opgericht.
In het organisatiebestuur zaten Jac. Bakker (voorzitter), dr. J. Brenninkmeyer (2e voorzitter), J. van Ooijen (secretaris), G. Paasschens (penningmeester), A. Vos (administrateur) en de bestuursleden H. te Brake, W. Florij, A. Overbeek, Alb Westerman en H. Wildenborg. De feestweek werd gehouden van 17 tot 25 augustus. Met de daaropvolgende kermis in september werd besloten om deze samen te laten vallen met de feestweek.
Het bloemencorso stond geheel in het teken van een historische optocht.
Het kermiscomité in die dagen bestond uit H. Leuven (voorzitter), B. Doppen (secretaris), F. Holweg (penningmeester), F. Harbers, H. Ikink, J. Manschot en H. Post. Het feestprogramma bestond uit verschillende onderdelen.
Zo was er de groots opgezette landbouw- en nijverheidstentoonstelling: D.E.T.O., wat stond voor: Door Energie Tot Opbouw.
Hoe kwam men nu eigenlijk aan het gegeven dat Lichtenvoorde 1000 jaar bestond? Tijdens de feestweek werd door het feestcomité een gedenkboek uitgebracht.
Dit boek werd samengesteld door H.H. Brus, H.B.A. Hulshof-Herwalt, J. Leub en B.L.A.M. Veldman.
Zij ontdekten in het oorkondeboek der Graafschappen Gelre en Zutphen van L.A. Sloet (oorkonde nr. 88, berustend in Den Haag) een verwijzing naar inkomsten van het klooster Fulda onder abt Hadamanus.
Onder de plaatsnamen die het klooster van inkomsten ofwel belasting voorzagen, werd de naam Lihdanfurt genoemd, wat Sloet betitelde als Lichtenvoorde.
Volgens de oude oorkonde zou het klooster Lichtenvoorde op 23 maart 945 een accijns hebben opgelegd van 4 oncen en 9 dinariën in zilver.
De twijfels rondom het 1000-jarig bestaan kwamen vrij snel daarna op.
In de periodiek “De Lichtenvoorde” van oktober 1975 beschrijft de historicus Th.A.M. Thielen in zijn artikel 'Lichtenvoorde 1000 jaar?' dat het hier gaat om een plaatsnaam in Friesland en dat van een band tussen Lichtenvoorde en Fulda anno 945 geen sprake kan zijn geweest.
Thielen komt in zijn artikel met nieuwe bewijzen die beter op waarheid berusten dan die van L.A.W. Sloet.
Tot besluit, in zijn samenvatting stelt Thielen dat Lichtenvoorde pas in 1312 voor het eerst in de geschiedenis wordt vermeld, in verband met een conflict tussen de bisschop van Munster en de heer van Bronkhorst over de vestiging van een burcht in Lichtenvoorde.
Dat Lichtenvoorde als nederzetting al veel langer bestaat, blijkt natuurlijk wel uit opgravingen in Lievelde en Lichtenvoorde zelf.
Deze bijdrage is vanzelfsprekend geen afkeuring van, of verwijt aan, de samenstellers van het gedenkboek 'Lichtenvoorde 1000 jaar'.
Toen men in 1946 de 1000 jaar viering organiseerde, werd dit gedaan op basis van de toen bekende interpretatie van L.A.W. Sloet.
De twijfels en bewijzen van onder anderen Adolph Tibus, Dr. Bunde en Th.A.M. Thielen waren in Lichtenvoorde toen niet bekend.
Niemand kan dit tekort de samenstellers ernstig kwalijk nemen.
Achteraf blijkt, maar dan ook achteraf, dat 'Lichtenvoorde 1000 jaar' onjuist is geweest en op een vergeeflijk misverstand berustte.
Voor meer informatie verwijs ik u naar Periodiek De Lichtenvoorde nr. 5 en nr. 40.